De gemeentelijke budgetten voor de transitie jeugdzorg zijn weer iets duidelijker en vallen hoger uit dan verwacht. Er komt 3,5 miljard euro beschikbaar voor de jeugdzorg, wat zo’n 5% méér is dan in eerste instantie begroot. Het kabinet worstelt wel nog met het in beeld krijgen van welke aantallen jeugdigen in welke gemeenten voor welke hulpverlening aanmerking komen. De definitieve verdeling van het geld wordt dan ook pas in mei vastgesteld.
Efficiencykorting
Staatssecretaris Teeven onderstreept dat het gehele budget dat momenteel ook al aan de jeugdzorg wordt uitgegeven, naar de gemeentes overgeheveld wordt. Met uitzondering van 15% efficiencykorting die opgebracht zou moeten worden uit het terugdringen van de bureaucratie in de jeugdzorg. De verdeling van dit totaalbudget over alle Nederlandse gemeenten blijkt echter moeilijker dan verwacht. Teeven: “We zijn afhankelijk van de kwaliteit van de registraties op persoonsniveau van aanbieders en verzekeraars. Deze registraties zijn vaak niet met het doel gemaakt en er niet altijd op gericht om deze informatie te leveren. We proberen te voorkomen dat onvolledige of onjuiste registraties grote gevolgen hebben voor met name dure zorg. Inzake het woonplaatsbeginsel is aan de onderzoekers van het verdeelmodel gevraagd in hun berekening de gemeenten te compenseren die bovengemiddeld de kosten voor jeugdigen met een voogdijmaatregel moeten dragen, doordat er in deze gemeenten residentiële instellingen en in verhouding veel pleeggezinnen zijn gevestigd”.
Discrepanties
De berekeningen van aanbieders en de Rijksoverheid lopen op een aantal punten uiteen, wat veroorzaakt wordt doordat de precieze cliëntenpopulaties en de kosten daarvan bij gemeenten nog onvoldoende scherp in beeld zijn. Een van de belangrijkste oorzaken hiervoor is volgens de staatssecretaris dat de doelgroepafbakening in de Jeugdwet nog niet op alle punten scherp is voor aanbieders en gemeenten. Dat zou vooral gelden voor de zorg die nu nog vanuit de AWBZ wordt geleverd.
Rekenfouten
Zorgaanbieders blijken bijvoorbeeld andere, ruimere afbakeningen hanteren van doelgroepen ten opzichte van de jeugdwet. Zo rekende een aanbieder van gehandicaptenzorg ook alle intramurale cliënten mee. Daarnaast hanteren zij hogere tarieven dan de tarieven die door verzekeraars en zorgkantoren afgerekend worden. Aanbieders gaan uit van het maximum tarief dat nu wordt gehanteerd in plaats van het in de afgelopen jaren daadwerkelijk afgerekende tarief. Of een aanbieder van jeugd ggz rekent met het totaal bedrag aan gedeclareerde DBC’s in plaats van het daadwerkelijk afgerekende budget.
Ook het hanteren van een ander woonplaatsbeginsel dan in de Jeugdwet is opgenomen, leidt tot rekenfouten. Dit betekent dat bepaalde omzet van een zorgaanbieder aan de verkeerde gemeente is toegerekend. Het ramen van een hogere groei dan op grond van de zorgakkoorden kan worden verondersteld blijkt ook een rol te spelen. Teeven: “Een aanbieder heeft gerekend met een ambitieus groeipercentage van 7,5% over AWBZ en Zvw voor het komende jaar”.
Hij concludeert: “Duidelijk is geworden dat het voor gemeenten en aanbieders vaak uiterst moeilijk is om de exacte omvang van deze afwijkende aannames in de budgetberekening in beeld te krijgen”.
De komende tijd stuurt het ministerie van VWS een team van specialisten op dit vlak naar alle 41 regio’s om hen onder andere daarbij te ondersteunen.
Interessant artikel? Blijf op de hoogte door u aan te melden voor onze gratis nieuwsbrief.