“Mensen die kleine netwerken hebben, hebben een klein netwerk omdat daar iets voorgevallen is. Dat vraagt om herstel, maar om de één of andere reden vinden hulpverleningsorganisaties dat moeilijk”, dat stelde Dr. Gert Schout onlangs vast op een landelijk symposium over sociale netwerkstrategieën. “Het boek over het pauperparadijs laat bijvoorbeeld heel mooi zien hoe succesvol onderwijs is voor empowerment. Je ziet hoe onderwijs ten positieve een breuk tot stand brengt in de geschiedenis van de families die het betreft. Maar in de GGz en andere hulpverleningsorganisaties lukt dat vaak niet. Hoe kan dat?”, vraagt de projectleider Eigen Kracht bij BOPZ aan het VU medisch centrum zich af.
Het omgekeerde van empowerment
Volgens de onderzoeker is te zien dat klinieken en behandelgroepen voor bijvoorbeeld gedragsgestoorde jongeren, precies het omgekeerde doen van wat in de hulpverlening “empowerment” wordt genoemd. “Overigens met de beste bedoelingen en uitgevoerd door zeer bevlogen en betrokken medewerkers. Die kunnen het ook niet helpen. Maar het probleem is eigenlijk heel simpel: zet jeugd uit een risicovol milieu bij elkaar en dan leren ze elkaar risicovolle gedragingen aan. Die jongens staan buiten te blowen, want binnen mogen ze niet roken. In de luwte van een uitkering op kosten van de verzorgingsstaat, laten we jongeren elkaar risicogedrag aanleren in dit soort organisaties. Als je wilt dat ze leren blowen, dan moet je ze in een residentiële omgeving bij elkaar zetten”, vervolgt hij.
Maar dat is niet het enige probleem. Om in een residentiële instelling terecht te komen is vaak ook eerst nog een diagnose nodig, die naderhand vaak een stigma vormt en een probleem op zichzelf wordt. Schout: “Zo’n diagnose is vaak een gezochte, omdat er bijvoorbeeld behoefte is aan een bed voor een zwerfjongere, maar dat dat bed alleen beschikbaar komt als er een diagnose is. En die diagnose gaat ze vervolgens achtervolgen”.
Zijn conclusie? “De hulpverlening in Nederland was tot nog toe veelal invaliderend en slaagde er daardoor dus slecht in om bij te dragen aan empowerment. We hebben in Nederland de hoogste psychologendichtheid ter wereld. Dat zegt wel iets”.
Sociale netwerk strategieën
De aandacht voor sociale netwerk strategieën is met het oog op die ontwikkelingen heel relevant. Het blijkt niet alleen kommer en kwel, want Schout ziet een aantal duidelijke lichtpunten in de hulpverlening, maar ook in de manier waarop de samenleving zich de laatste jaren ontwikkeld heeft.
“Het woord ‘samen’ komt in alle reclameboodschappen voor. We lijken een beetje zat te worden van het neo-liberale hyperindividuele klimaat waarin we de laatste jaren verzeild waren geraakt”, aldus Schout.
Die sociaal-culturele ontwikkeling wordt met de transities nu ook vertaald in de manier waarop de hulpverlening georganiseerd is en functioneert. Hulpverleningsplannen mogen inmiddels “family-driven” zijn, waarin gezinnen zelf het plan maken en de hulpverleners ondersteunend zijn. Maar, zo relativeert Schout, “Ze kunnen ook professional-driven zijn. En dat is soms bitter hard nodig, bijvoorbeeld als het gaat over medicatie bij psychoses of gedragstherapeutische interventies die gericht zijn op bijvoorbeeld het bestrijden van een fobie”.
Continuüm
Hoewel het lijkt alsof familie-gestuurde en door de professional gestuurde hulpverlening elkaars tegengestelde vormen, blijkt dat niet het geval. “Ze staan op een continuüm. Het is dus niet het één óf het ander. Je ziet vaak dat het family driven begint en dat daarna de hulpverleners erbij betrokken worden. Wanneer kinderen bijvoorbeeld elk een dag van de week voor hun zieke ouder zorgen.
Weer andere gevallen zitten ertussenin. Zo maakte ik bijvoorbeeld mee dat een chronische cliënt opgenomen werd in de GGz. Zij had echter niet in de gaten dat ze een grote vriendin in haar sociale netwerk had. Dat mondde uit in een Eigen Kracht conferentie van zeven uur. Al haar vriendinnen werden opgetrommeld en daar kreeg ze enorm veel kracht van, omdat haar duidelijk werd dat mensen bereid waren om voor haar te gáán! De GGz-medewerkers hadden op hun beurt niet door dat zij zo’n groot netwerk had. Ze nam geen advies aan van GGz-medewerkers over alcohol- en drugsgebruik in relatie tot haar psychoses, maar haar vriendinnen gaven aan dat zij na een avond stappen allerlei achterdochtige appjes van haar kregen. In die Eigen Kracht conferentie leerden haar vriendinnen hoe dat werkte bij mensen die gevoelig zijn voor psychoses. Toen ze leerden dat middelengebruik psychotische verschijnselen bij haar teweeg bracht, hebben ze gezegd dat ze daar echt geen behoefte aan hadden. Toen haar vriendinnen dus met de vuist op tafel sloegen, heeft ze wél serieus werk gemaakt van het terugdringen van haar middelengebruik. Die hulpverleners waren dus helemaal niet in een positie om haar gedrag te veranderen, maar haar vriendinnen waren dat wel!”
Signalering
Niet alleen het overbrengen van advies aan de cliënte was echter een taak die weggelegd was voor het sociale netwerk. Deze casus liet volgens Schout ook zien dat GGz-medewerkers ook leerden van de vriendinnengroep van de jongedame in kwestie. “Zo leerden zij bijvoorbeeld beter signaleren, omdat de vriendinnengroep met hen deelde dat wanneer zij geen mascara meer opdeed, zij in de regel op een glijbaan naar beneden zat voor wat betreft haar ziektebeeld”.
Indirecte maakbaarheid
Eigen Kracht Conferenties gaan, zo stelt Schout, uit van indirecte maakbaarheid. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld familienetwerkberaad in de jeugdzorg. “Je vraagt als professional aan mensen om een plan te maken met hun netwerk, zonder dat je van tevoren weet wat daaruit gaat komen. Welzijnsorganisaties gingen heel lang uit van directe maakbaarheid, waarin zij van alles voor mensen gingen regelen. Gelukkig zien we dat het idee van de indirecte maakbaarheid steeds meer post vat”.
Communities
Het sociale netwerk is echter geen homogeen verschijnsel. Vaak worden vrienden, familie, kennissen en buren “op één hoop gegooid”, maar dat blijkt onterecht. Schout: “Je moet onderscheid maken tussen zogeheten communities of fate en communities of choice. Die eerste categorie, dat zijn gemeenschappen waar mensen deel van uitmaken, maar niet voor gekozen hebben. Die bestaan uit mensen die door het lot aan je verbonden zijn. Daarbij kun je bijvoorbeeld denken aan collega’s. Die zijn tot elkaar veroordeeld. Dat zelfde geldt ook voor familie”.
Daar tegenover staan de zogeheten communities of choice; de mensen waarvoor iemand in de loop van zijn leven gekozen heeft. Daarbij valt te denken aan vrienden en partners. Maar waarom is het dan zo belangrijk om daarin onderscheid te maken. Schout licht toe: “Vraag eens aan iemand van welke mensen hij of zij denkt dat ze willen dat het goed met hem of haar gaat. Vaak zie je dan dat mensen in communities of fate, en dan met name familie, terecht komen. Familie is vaak heel blij dat ze de relatie achter zich gelaten hebben. Dan moet je doorvragen naar de voorwaarden waaronder er wel weer contact kan komen. Veel mensen hadden wel zulke voorwaarden. Je ziet dan dat er een morele ambivalentie is. Er wordt dan bijvoorbeeld tussen twee zussen gezegd: als jij het doet, doe ik mee. En als er dan een tante is die zegt dat ze in dat geval ook meedoet, dan zie je dat zo’n contact weer wel op de rit komt. De patiënt doet dan ook beter zijn best om bijvoorbeeld een manische episode onder controle te houden, omdat hij het nieuw verworven contact met zijn dochters en zijn zus niet wil kwijtspelen.
Oud-collega’s
Naast familie kunnen ook oud-collega’s een belangrijke rol spelen. Zij kennen de betrokkene immers nog uit een tijd dat het goed ging en het contact met hen is veelal niet belast door het aftakelingsproces. “De relatie met hen stamt vaak uit een wat verder verleden en was ook vaak minder beladen, waardoor het voor oud collega’s in de regel minder moeilijk is om opnieuw in contact te treden met hun oud-collega die in de penarie zit”.