Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor jeugdhulp, waarmee zij ook wettelijk verplicht zijn om aan te geven welke outcome-criteria zij hanteren voor jeugdhulpvoorzieningen. Het meten van prestaties op een homogene manier geeft gemeenten, aanbieders en cliënten meer inzicht in de effectiviteit en kwaliteit van de jeugdhulp en de mogelijkheid deze te verbeteren.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING), de ministeries Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie, en het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) bieden gemeenten en aanbieders een handreiking, waarin zij een basisset met drie outcome-criteria presenteren. Outcome-criteria zijn indicatoren die rechtstreeks meten of een nagestreefd doel bereikt wordt.
Uitval, cliënttevredenheid en doelrealisatie
De drie indicatoren die de basis vormen van de handreiking zijn uitval, tevredenheid over het nut en effect van de jeugdhulp en doelrealisatie.
De eerste indicator, uitval, betreft cliënten die niet meer komen opdagen of voortijdig de jeugdhulp afbreken. Ondanks dat uitval het niet mogelijk maakt om het effect van de diensten goed te meten, levert deze indicator toch waardevolle informatie op: zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van een mismatch tussen de vraag en het aanbod van de jeugdhulp of van een ineffectieve besteding van middelen aan voorzieningen.
De tevredenheid van cliënten vormt de tweede belangrijke indicator. Als cliënten tevreden zijn over een bepaalde dienst, legitimeert dit de inzet van voorzieningen voor de betreffende dienst. Bovendien krijgen gemeenten en aanbieders inzicht in de succesfactoren maar ook de aangrijpingspunten voor kwaliteitsverbetering van de diensten.
De laatste belangrijke indicator is doelrealisatie. Hiermee kunnen gemeenten traceren of en in welke mate de diensten en voorzieningen van jeugdhulpaanbieders een bijdrage leveren aan de beleidsdoelen die in de Jeugdwet gesteld zijn. Hierbij wordt gekeken naar de mate waarin cliënten zonder hulp verder kunnen, er na beëindiging geen nieuwe start jeugdhulp plaatsvindt, de problemen verminderd zijn en/of de zelfredzaamheid/participatie verhoogd is, en waarin de overeengekomen doelen gerealiseerd zijn.
Het is geen meten om te weten, maar om te verbeteren
Naast de drie indicatoren beschrijft de handreiking de volgende 10 tips die gemeenten kunnen gebruiken bij het realiseren van de outcome-sturing van de jeugdhulp:
- Formuleer een gemeenschappelijk doel: gemeenschappelijke doelen vormen een belangrijke stap naar een goede inzet van outcome-monitoring. Ook maatschappelijke doelen worden door gemeenten gesteld, waaraan jeugdhulpaanbieders hun bijdrage kunnen leveren om deze te realiseren;
- Spreek af dat hulpaanbieders hun outcome gaan meten: als alle aanbieders outcome-metingen doen en deze gebruiken in de kwaliteitscyclus, is het mogelijk om goed zicht te krijgen op de effectiviteit en kwaliteit van de diensten. Gemeenten moeten afspreken wanneer, hoe vaak en bij wie er metingen moeten plaatsvinden;
- Gebruik cijfers nu al in het gesprek over kwaliteit: cijfers spreken nooit voor zich, er dient altijd over gesproken te worden waardoor de cijfers context krijgen en aanbieders de gelegenheid krijgen aan te geven hoe zij de cijfers gebruiken om hun diensten te verbeteren;
- Beperk de metingen: als het aantal metingen te hoog is, vormt dit een last voor cliënten. Het is belangrijk om de metingen te beperken tot die metingen die expliciete kwaliteitsvragen beantwoorden en die te gebruiken zijn voor een kwaliteitsverbetering;
- Voer outcome-sturing gefaseerd in: als gemeenten bij de inkoop eisen dát er outcome-metingen worden uitgevoerd door de aanbieder, kunnen deze metingen later worden geharmoniseerd, zonder dat er een pervers systeem ontstaat;
- Harmoniseer waar mogelijk, wees specifiek waar nodig: harmonisatie is van groot belang om het systeem hanteerbaar te maken en cijfers te kunnen vergelijken. Er moet een balans gevonden worden tussen de lokale informatiebehoefte en de praktische haalbaarheid om aan die behoefte te voldoen;
- Ontwikkel eigenaarschap: de indicatoren dienen verankerd te worden in het primaire proces. De indicatoren moeten aansluiten bij de evaluatiewijzen van professionals en een rol spelen in kwaliteitsgesprekken in teams. Hiermee wordt voorkomen dat de monitoring een bureaucratisch ritueel wordt;
- Houd rekening met hulptrajecten bij verschillende aanbieders: als een jeugdige met zijn gezin is aangewezen op uiteenlopende hulpvormen, moeten er afspraken gemaakt worden over wie op welk moment evalueert;
- Benut het leren werken met outcome-indicatoren als relatietool: om onderling vertrouwen tussen gemeenten en aanbieders op te bouwen wordt het uitwisselen van informatie over elkaars werk en specifieke context als waardevol ervaren;
- Benut het werken met outcome-indicatoren als verbetertool: het motto dat onder deze tip wordt aangeraden is: “het is geen meten om te weten, maar om te verbeteren”.
Gezamenlijke vragenlijst
Om cliëntervaringen te meten wordt er samen met gemeenten gekeken of het mogelijk is een gezamenlijke, beknopte vragenlijst te ontwikkelen die jeugdhulpaanbieders kunnen gebruiken om inzicht te bieden in de drie eerder beschreven basisindicatoren, waardoor het voor gemeenten mogelijk wordt om de indicatoren via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein met anderen te vergelijken.