Professionals zijn vaak bang dat ze buiten spel komen te staan wanneer ze met sociale netwerkstrategieën aan de slag moeten. Moeten ze gezinnen waarmee ze hulpverleningstrajecten aangaan dan maar een kamer in sturen met hun netwerk en dan hopen dat ze met een oplossing naar buiten komen? Riet Portengen leverde er een bijdrage over op een landelijk symposium over sociale netwerkstrategieën in de hulpverlening.
Toekomst
Volgens Portengen, die bij SoNeStra expert is op het gebied van sociale netwerkstrategieën, werkt het zo eenvoudig niet. Families zouden echter wel een bron van inspiratie en sturing moeten zijn voor de hulpverlener. Portengen: “Toen ik in de jeugdzorg werkzaam was, hadden de meiden waarmee ik werkte het steevast over hun familie als ze het over de toekomst hadden. Daar kun je gebruik van maken. Bij een meisje waar het op school niet goed mee ging omdat haar moeder een psychiatrisch probleem had, vroeg ik bijvoorbeeld wie ze hulp kon vragen en wie ze vertrouwde. Aan moeder vroeg ik wat zij zou willen dat anderen over haar zouden denken. Daar konden ze allebei meteen antwoord op geven. Dat meisje trommelde in no time haar vriendinnen en familieleden op”.
Met rust laten
Daarnaast moet je als ondersteuner het idee laten varen dat je het voor het zeggen hebt in de relatie met je cliënt, zo leerde Portengen toen ze als gezinsvoogd werkte. “Toen ik bij een Amsterdams gezin thuis kwam, was ik het al een tijdje gewend om de voorzitter te spelen in dat soort situaties. Maar op een bepaald moment kwam ik een opa tegen, die vroeg of ik me er eens niet mee wilde bemoeien en niet even koffie kon gaan zetten of zo. Ik reageerde daarop met: ‘Ja, maar dan zijn jullie alleen!’, waarop opa liet weten dat zij dat al jaren waren, maar dat ze nu een plan aan het maken waren en met rust gelaten wilden worden. En toen snapte ik het! Zo moest dat! Wanneer er bij de gesprekken tussen mijn eigen familieleden een vreemde zou zitten die tegen ons zei dat we elkaar uit moesten laten praten, dan zouden wij ook niet meer weten wat we tegen elkaar moeten zeggen. Dat is voor cliënten niets anders”.
Informatiebron
Behalve motivator of hefboom voor verandering, kan een familie ook een hele belangrijke, vroegtijdige bron van informatie zijn. “Bij een Marokkaans gezin dat in eerste instantie problemen had met een huurschuld, kwam er een maatschappelijk werker aan huis. Toen kwam het hele hulpverleningscircus op gang en vierentwintig hulpverleners later waren de drie kinderen van het gezin uit huis geplaatst. Stuk voor stuk waren de hulpverleners het er achteraf over eens dat die kinderen niet uit huis geplaatst hadden mogen zijn. Maar toch gebeurde dat, vooral omdat hulpverleners niet doorhadden dat moeder een verstandelijke beperking had. Pas toen gesproken werd met de familie van vader, werd dat ineens duidelijk. De kinderen werden vervolgens teruggeplaatst. Gevraagd waarom ze niet eerder aan de bel getrokken hadden met de problemen van moeder, was het antwoord dat hen dat nooit gevraagd was en dat ze simpelweg niet meer tussen kwamen bij al die hulpverleners”.
Kunstjes
Hoewel volgens Portengen “kunstjes” en methodieken als familienetwerkberaden best iets kunnen toevoegen, legt zij zelf steeds meer nadruk op het veranderen van de basishouding. “Familie netwerkberaden worden dan vaak pas ingezet als professionals het niet meer weten. Door zulke beraden maken mensen een plan waar ze zelf achter staan, waardoor er minder stress is. Daardoor wordt het ook voor de professionals rustiger. Maar op het moment dat je het presenteert als een hulpverleningsmethode, dan accepteren mensen het minder. Dan wordt het een ‘aanbod’, maar het moet juist meer een basishouding worden. Een werkwijze die je op allerhande manieren kunt inzetten”.
Basishouding
Dat er aan de basishouding vaak nog iets moet veranderen, blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop hulpverleners vaak over families en sociale netwerken praten. “Ze hebben het dan over ‘het betrekken, inzetten of zelfs gebruiken van de familie’. Er zijn hulpverleners die het klaar krijgen om te zeggen dat ze een dochter bij de zorg voor haar 84-jarige moeder willen betrekken, terwijl die dochter twee keer per dag bij haar moeder langs gaat om haar wonden te verzorgen en haar huishouden te regelen”. Dat zou dus andersom moeten zijn: de familie moet de professional betrekken. Achterhaalde hulpverleningsparadigma’s blijken daar debet aan te zijn, zo stelt Portengen: “Het oude paradigma is dat wij als hulpverleners ervan uit gaan dat cliënten een vraag hebben. Wanneer ze die niet hebben, dan nemen we ze in principe niet in begeleiding. Maar als dat zo zou zijn, dan hadden we al snel geen cliënten meer. Daarom worden hulpverleners getraind in ‘hulpvraagverheldering’, wat meestal betekent dat hulpverleners de vraag zo leren formuleren dat de vraag van de cliënt past binnen het eigen aanbod”.
Bij dat laatste spelen volgens Portengen ook organisatie-factoren vaak een rol. “Als er bij de organisatie honderd sociale vaardigheidstrainingen ingekocht worden en er dreigen er maar tachtig afgenomen te worden, dan moeten er dus nog twintig sociale vaardigheidstrainingen afgenomen worden. De redenering is dan vaak: ‘Twintig trainingen? Vier managers? Dan moet elke manager dus voor het eind van het jaar vijf sociale vaardigheidstrainingen bij een cliënt inzetten om de targets te halen”.
Eigen regie
Opgelegde hulpverleningsdoelen zijn het tegenovergestelde van wat er beoogd zou moeten worden binnen de hulpverleningsrelatie, zo stelt de enthousiaste trainer. De bedoeling van sociale netwerkstrategieën is juist om mensen de regie over hun eigen leven te laten houden. Die regie blijkt echter afhankelijk van context. “Als een vader een elektronische enkelband heeft, dan kan hij weliswaar eigen keuzes maken en besluiten nemen, maar wel binnen de voorwaarden die met die enkelband gepaard gaan. Dat zijn hele reële factoren waar rekening mee gehouden moet worden”.
Met de juiste vraagstelling kun je mensen in staat stellen hun eigen regierol te zien en te nemen. Portengen: “Als je als professional vraagt: ‘Wie kan jou helpen?’, dan zul je heel veel als antwoord krijgen ‘niemand’. Maar dat is dan niet omdat mensen niemand in hun netwerk hebben, maar omdat ze denken dat hun situatie uitzichtloos is. Stel die vraag dan ook niet. Vraag dan liever wie er bereid zou kunnen zijn een plan met ze te maken.
Paard achter de wagen
Wie als hulpverlener de doelen voor een gezin opstelt en hen vervolgens vraagt hun sociale netwerk in te zetten bij het behalen van die door professionals verzonnen doelen, spant het paard dan ook achter de wagen. “Ga het proces van begin af aan open in. Inventariseer met mensen op welke vragen een antwoord gezocht wordt. Dat kan bijvoorbeeld door middel van het plakken van briefjes. De volgende vraag is dan wie ze erbij nodig hebben om een plan te kunnen maken”.
Ook vraagt Portengen vaak aan gezinsleden hoe hun situatie eruit zal zien als er over zes maanden niets veranderd is. De antwoorden daarop van de gezinsleden zelf, hebben vaak een enorme impact op de andere leden van het gezin. “Als een kind van negen jaar op die vraag zegt ‘dan word ik net als mijn zus en heb ik altijd ruzie met papa’, dan zien de anderen vaak pas hoe zo’n meisje dat beleeft en zijn ze eerder bereid te veranderen”.
Aandeel professional
De essentie van sociale netwerkstrategieën? Het gaat erom dat mensen de regie houden doordat hulpverleners het gezin en de mensen om hen heen, de doelen en de verwezenlijking van die doelen laten bepalen. De rol van de professional is volgens Portengen dan ook een aanvullende. “Kijk naar wat mensen zelf, samen met hun netwerk kunnen. Wat er dan over blijft, dát is voor de professionals om een bijdrage op te leveren. De cliënt blijft opdrachtgever. Wanneer een kwestie opgelost is, dan verdwijnt de betreffende professional uit de groep van mensen die het gezin daarmee helpt. Als de laatste professional vertrokken is, dan blijven in de praktijk de leden van hun netwerk meestal meekijken en -ondersteunen”.
Interessant artikel? Meld u dan nu aan voor onze gratis nieuwsbrief en mis nooit meer iets!